Vindt de updates: BROEDERS EN ZUSTERS IN CHRISTUS DOOR DE EEUWEN HEEN. #2 BROEDERS
BROEDERS EN ZUSTERS IN CHRISTUS DOOR DE EEUWEN HEEN #7 AFSTANDELIJKEN, DONATISTEN EN ARIANEN
Constantijn de Grote .
In 325 G.T. riep de Romeinse keizer Constantijn in de stad Nicea in Klein-Azië een concilie van bisschoppen bijeen. Zijn opzet was, de voortdurende religieuze geschillen over de verhouding tussen de Zoon van God en de Almachtige God te beslechten.
De historicus Philip Schaff merkte op dat „het meest opvallende punt” in de periode vóór het concilie van Nicea in 325 G.T. „het geloof [was] in een aan de algemene opstanding en het algemene oordeel voorafgaande en door de verheerlijkte Christus op aarde uitgeoefende zichtbare regering die duizend jaar zou duren en waarin de opgestane heiligen zouden delen”. In A Dictionary of the Bible, onder redactie van James Hastings, staat: „Tertullianus, Irenaeus en Hippolytus zien nog steeds uit naar een ophanden zijnde Advent [van Jezus Christus]; maar met de Alexandrijnse Vaders komt er een verandering in het gedachtengoed. . . . Toen Augustinus het Millennium met de periode van de strijdende Kerk vereenzelvigde, werd de Tweede Advent naar een verre toekomst geschoven.”
In 314 G.T. trachtte het concilie van Arles (Frankrijk) de Romeinse regeling door te drukken en alle alternatieven af te schaffen. De overgebleven Quartodecimanen hielden stand. In 325 G.T. riep de heidense keizer Constantijn een oecumenische synode bijeen, het concilie van Nicea, om deze en andere kwesties waardoor de belijdende christenen in zijn rijk werden verdeeld, op te lossen. Het concilie vaardigde een decreet uit waarin allen in Klein-Azië werd opgedragen zich aan het Romeinse gebruik aan te passen.[1]
Constantijn I, de Grote, was beslist een man van zijn tijd en zwichtte voor de tijdgeest en achtte het noodzakelijk religie een belangrijke plaats toe te kennen binnen het raamwerk van zijn politieke plannen. Aan het begin van zijn loopbaan had hij enige „goddelijke” steun nodig, en die konden de kwijnende Romeinse goden niet bieden. Het rijk, met inbegrip van de godsdienst en andere instellingen, verkeerde in verval, en er was iets nieuws en bezielends nodig om het weer te consolideren. De encyclopedie Hidria zegt: „Constantijn was vooral in het christendom geïnteresseerd omdat het niet alleen zijn overwinning maar ook de reorganisatie van zijn rijk ondersteunde. De christelijke kerken, die overal bestonden, werden zijn politieke steun. . . . Hij omringde zich met de grote prelaten van die tijd, en hij verlangde dat zij hun eenheid intact hielden.”
Constantijn I, de Grote, was beslist een man van zijn tijd en zwichtte voor de tijdgeest en achtte het noodzakelijk religie een belangrijke plaats toe te kennen binnen het raamwerk van zijn politieke plannen. Aan het begin van zijn loopbaan had hij enige „goddelijke” steun nodig, en die konden de kwijnende Romeinse goden niet bieden. Het rijk, met inbegrip van de godsdienst en andere instellingen, verkeerde in verval, en er was iets nieuws en bezielends nodig om het weer te consolideren. De encyclopedie Hidria zegt: „Constantijn was vooral in het christendom geïnteresseerd omdat het niet alleen zijn overwinning maar ook de reorganisatie van zijn rijk ondersteunde. De christelijke kerken, die overal bestonden, werden zijn politieke steun. . . . Hij omringde zich met de grote prelaten van die tijd, en hij verlangde dat zij hun eenheid intact hielden.”
Constantijn begreep dat de „christelijke” religie — al was ze inmiddels afvallig en door en door verdorven — doeltreffend kon worden gebruikt als een vernieuwende en verenigende kracht ter verwezenlijking van zijn grootse plan om een absoluut heerser te worden. Hij nam de grondslagen van het afvallige christendom over om steun te winnen ter bevordering van zijn eigen politieke doeleinden en besloot de mensen te verenigen onder één „katholieke” of universele religie. Heidense gewoonten en vieringen kregen een „christelijke” naam. En „christelijke” geestelijken ontvingen de status, het salaris en het invloedrijke gezag van heidense priesters.
Om politieke redenen naar religieuze harmonie zoekend, bracht Constantijn iedereen die een afwijkende mening had, snel tot zwijgen, niet op basis van leerstellige waarheid maar op grond van aanvaarding door de meerderheid. De diepgaande dogmatische geschillen binnen de uiterst verdeelde „christelijke” kerk boden hem de gelegenheid als een „door God gezonden” middelaar tussenbeide te komen. Uit zijn bemoeienissen met de donatisten in Noord-Afrika en de volgelingen van Arius in het oostelijk deel van het rijk begreep hij al gauw dat overredingskracht niet voldoende was om een sterke, verenigde religie te smeden. In een poging de Ariaanse controverse op te lossen, riep hij het eerste oecumenische concilie in de geschiedenis van de kerk bijeen.
De historicus Paul Johnson zegt over Constantijn: „Een van de voornaamste redenen waarom hij het christendom tolereerde, was wellicht dat het hemzelf en de Staat in de gelegenheid stelde zeggenschap uit te oefenen over het beleid van de Kerk inzake orthodoxie en de behandeling van ketterij.”
Als de heidense Pontifex Maximus — en bijgevolg het religieuze hoofd van het Romeinse Rijk — trachtte Constantijn de bisschoppen van de afvallige kerk voor zich te winnen. Hij bood hun posities van macht, aanzien en rijkdom aan als functionarissen van de Romeinse staatsreligie. De Catholic Encyclopedia geeft toe: „Sommige bisschoppen, verblind door de pracht en praal aan het hof, gingen zelfs zo ver dat zij de keizer als een engel van God, als een heilig wezen, loofden en profeteerden dat hij, net als de Zoon van God, in de hemel zou regeren.”
Naarmate het afvallige christendom bij het politieke bestuur in de gunst kwam, werd het meer en meer een deel van deze wereld, van dit seculiere samenstel, en dreef het af van de leringen van Jezus Christus (Johannes 15:19; 17:14, 16; Openbaring 17:1, 2). Als gevolg daarvan vond er een versmelting plaats van het „christendom” met valse leerstellingen en praktijken — de Drieëenheid, de onsterfelijkheid van de ziel, het hellevuur, het vagevuur, gebeden voor de doden, het gebruik van rozenkransen, iconen, beelden en dergelijke. — Vergelijk 2 Korinthiërs 6:14-18.
Van Constantijn heeft de kerk ook de neiging tot eigenmachtig optreden geërfd. De bijbelgeleerden Henderson en Buck zeggen: „De eenvoud van het Evangelie werd verdorven, er werden pompeuze riten en ceremoniën ingevoerd, aan de leraren van het christendom werden wereldse eerbewijzen en salarissen geschonken en het Koninkrijk van Christus werd grotendeels in een koninkrijk van deze wereld veranderd.”
De Catholische Kerk werd als de Romeinse Kerk gepromoveerd tot de Koninkrijkskerk. In de Encyclopædia Britannica wordt uiteengezet dat, volgens de theologie van Augustinus (354–430 G.T.), „het Koninkrijk van God al in deze wereld begonnen is bij de oprichting van de kerk” en „reeds aanwezig [is] in de sacramenten van de kerk”.
De historische feiten onthullen de waarheid achter de „grootheid” van Constantijn. In plaats van gegrondvest te zijn door Jezus Christus, het Hoofd van de ware christelijke gemeente, is de christenheid voor een deel het resultaat van het politieke opportunisme en de slinkse manoeuvres van een heidense keizer. Heel passend vraagt de historicus Paul Johnson: „Is het rijk voor het christendom gezwicht, of heeft het christendom zich met het rijk geprostitueerd?”
Vanaf het concilie van Nicea in 325 G.T. fuseerde keizer Constantijn de heidense Romeinse staatscultus met het afvallige christendom en werd hij het hoofd van de nieuwe Katholieke Kerk. De Rooms-Katholieke Kerk kan haar bestaan derhalve terugvoeren tot de vierde eeuw van onze gewone tijdrekening.
Ondertussen bleven Christelijke broeders en zusters elkaar steunen en het geloof onderhouden, niettegenstaande verhoogde tegenstand.
[1] A Short History of Christian Doctrine; A History of Christianity; Istoria tou Ellinikou Ethnous (Geschiedenis van de Griekse natie); Encyclopedie Hidria; WT 1998; Catholic Encyclopedia
Geen opmerkingen:
Een reactie posten