zondag, november 20, 2005

Broeders en Zusters in Christus door de eeuwen heen. #4 Volgelingen van Jezus.

vindt de updates: 

Volgelingen van Jezus.

Abraham is de rechtstreekse voorvader van het Judaisme. Vanuit dat jodendom kwamen de navolgers van Jezus, de zoon van Maria en Jozef, uit Nazareth, uit de stam van David.
Jezus zond Zijn discipelen uit en gaf hen de opdracht als broeders en zusters voor elkaar te zijn en elkaar aldus lief te hebben.
Tijdens Jezus zijn leven beginnen meerdere mensen zich reeds rond hun rabbijn te scharen en zich verenigd te voelen in een broederschap rond de Messias, de Beloofde Gezalfde.
Na Jezus dood verandert de wanhoop van Zijn volgelingen in geestesvervoering wanneer de Heilige Geest op hen neerdaalt. Nog meer dan voorheen durven zij zich verenigd voelen in een liefderijke christelijke gemeenschap. Overal ontstonden kleine groeperingen. Eerst werden zij aanschouwd als een sekte, die men de naam gaf De Weg. Vervolgens begon men de volgelingen van Christus Jezus gewoon Christenen noemen.
“De apostelen en de broeders in Judea hoorden dat ook de heidenen het woord van God hadden aangenomen.” (Hnd 11:1 WV78) en de navolgers van hen die geloofden dat Jezus de Zoon van God was begonnen zich algemeen Broeders en Zusters van elkaar te noemen. De leden van de christelijke gemeente verheugen zich in een gemeenschappelijke geestelijke verhouding welke te vergelijken is met die van broers. Jezus noemde zijn discipelen broeders (Mt 25:40; 28:10; Jo 20:17). Hij legde krachtig de nadruk op deze verhouding, door te zeggen: „Al wie de wil doet van mijn Vader . . ., die is mijn broer en zuster en moeder” (Mt 12:48-50). Daarom moet men bloedverwanten minder liefhebben dan Christus en dient men hen zo nodig ter wille van hem te verlaten (Mt 10:37; 19:29; Lu 14:26). De ene broer kan de andere broer zelfs ter dood overleveren (Mr 13:12). Het begrip „broeder” strekt zich tot verder dan de directe metgezellen van Jezus uit, want ze omvat de hele gemeente van gelovigen (Mt 23:8; Heb 2:17), „de gehele gemeenschap van broeders”, „die het werk hebben dat bestaat in het getuigenis afleggen omtrent Jezus” (1Pe 2:17; 5:9; Opb 19:10). Zo’n gemeenschap van geestelijke broeders spreidt „broederlijke liefde” in de volledigste mate tentoon. — Ro 12:10; Heb 13:1.
Met Pinksteren sprak Petrus zijn toehoorders uit verre landen, onder wie zich ook proselieten bevonden, allen met „broeders” aan (Han 2:8-10, 29, 37). Soms werden in het bijzonder de mannelijke christelijke gelovigen als „broeders” aangeduid, terwijl de vrouwen „zusters” werden genoemd (1Kor 7:14, 15), maar in het algemeen werden gemengde groepen met de term „broeders” aangesproken en was deze uitdrukking niet alleen op mannen van toepassing (Han 1:15; Ro 1:13; 1Th 1:4). De term wordt in deze betekenis in alle geïnspireerde christelijke brieven gebruikt, op drie na (Titus, 2 Johannes, Judas), alsook in de werken van de schrijvers van de vroege kerk. De apostelen waarschuwden voor „valse broeders” die de gemeenten binnendrongen. — 2Kor 11:26; Ga 2:4.
Al vroeg in de kerkgeschiedenis ontstonden er twistpunten en meningsverschillen die gingen resulteren in scheuringen en verschillende groeperingen in dat christelijk geloof.
Na drie eeuwen van vervolging hadden velen toe gegeven aan wereldse waarden en structuren. Door de eeuwen heen waren mythologiën en fylosofiën ook bij veel groeperingen binnen hun religie gedrongen. Tussen de Christenen begon er een machtsontplooiïng in de meer en meer georganiseerde Kerk van het Romeinse rijk.

Geen opmerkingen: